Genesis 36

1Dit nu zijn de geboorten van Ezau, welke is Edom.
 de geboorten Dat is nakomelingen; anders geslachten.
,
 Edom Zie boven, Gen 25:30.
2Ezau nam zijn vrouwen uit de dochteren van Kanaän, Ada, de dochter van Elon, den Hethiet, en Aholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, den Heviet;
 Ezau Zie boven, Gen 26:34.
,
 van Kanaän Dat is, der Kanaänieten. Zie boven, Gen 10:18-19, en Gen 12:6.
,
 ada, Hebr. Adah, boven, Gen 26:34, genoemd Basmath.
,
 Hethiet, Een uit de volken van Kanaän, afkomstig van Kanaän, den zoon van Cham; boven Gen 10:15.
,
 Aholibáma, Zie boven, Gen 26:34.
,
 Ana, Hebr. Anah, anders genoemd, Beëri, boven, Gen 26:34, wel verstaande, indien Judith, aldaar vermeld, en deze Aholibama, één en dezelfde vrouw zijn geweest.
,
 de dochter Dat is, kindskind; aldus wordt Athalia genoemd zowel de dochter van Omri haar grootvader, als de dochter van Achab haar vader; 2Ki 8:18, 2Ki 8:26.
,
 Heviet Zie boven, Gen 10:15, Gen 10:17. De Hethieten en Hevieten schijnen zo nabij elkander gelegen en ondereen gemengd te zijn geweest, dat zij hun namen lichtelijk verwisseld hebben.
3En Basmath, de dochter van Ismaël, zuster van Nebajoth.
 Basmath, Boven, Gen 28:9, genoemd Mahaloth.
,
 zuster Zie van deze boven, Gen 28:9, en van Nabajoth Gen 25:13.
4Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde Rehuël.
 Elifaz, Denzelfden naam heeft een van Jobs vrienden gehad, genaamd Elifaz van Teman, Job 2:11; zodat men meent, dat hij van dezen Elifaz voortgekomen is, door middel van zijn zoon Teman, die onder vs.1 genoemd wordt onder de kinderen van Elifaz.
,
 Rehuël. Dezen naam had ook de vader van Jethro, Mozes' vrouws vader. Exo 2:18; Num 10:29.
5En Aholibama baarde Jehus, en Jaëlam, en Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaän.
 Korach Van een anderen Korach leest men Exo 6:20; Num 16:1.
,
 zonen Hij heeft ook dochters gehad, onder, vs.6, maar die worden niet genoemd.
6Ezau nu had genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al de zielen zijns huizes, en zijn vee, en al zijn beesten, en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaän geworven had, en was vertrokken naar een ander land, van het aangezicht van zijn broeder Jakob.
 zielen zijns Dat is, de personen, gelijk boven, Gen 12:5.
,
 vee, en Door vee versta men de kleine, en door beesten de grote dieren; gelijk ook boven, Gen 34:24; 2Ki 3:17.
,
 een ander Namelijk, naar Seïr, gelijk volgt.
,
 van het Of voor het aangezicht, dat is van wege Jakob. Dit is geschied door een heimelijke regering van God, omdat het land Kanaän hem door zijn vader, naar Gods bevel, beloofd was, en hij schuldig was dat voor zijn broeder te ruimen.
7Want hun have was te veel, om samen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen kon ze niet dragen vanwege hun vee.
 hun have Namelijk, van Jakob en Ezau; hoewel Ezau in dezen tijd in Seïr woonde, nochtans schijnt het, dat hij, met zijn broeder verzoend zijnde, met ter woon wedergekeerd is naar het land Kanaän; maar aangezien zij daar, beiden vreemdelingen zijnde, geen ruimte genoeg hadden voor hun vee, zo zou Ezau wedergekeerd zijn naar Seïr.
,
 land hunner Dat is, het land Kanaän. Zie boven, Gen 17:8.
8Derhalve woonde Ezau op het gebergte Seir. Ezau is Edom.
 op het Zie boven, Gen 14:6.
,
 Ezau is Dat is, Ezau is dezelfde man die ook Edom genoemd wordt.
9Dit nu zijn de geboorten van Ezau, den vader der Edomieten, op het gebergte van Seir.
 der Edomieten Hebr. Edoms.
10Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau’s huisvrouw; Rehuël, de zoon van Basmath, Ezau’s huisvrouw.
 der zonen Dat is, kinderen en kindskinderen, of nakomelingen.
11En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, en Gaetam, en Kenaz.
 Zepho, Hebr. Tsepho; ook genoemd Tsephi, 1Ch 1:36.
12En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau’s huisvrouw.
 Amalek De vader der Amelekieten, van wien wij lezen Exo 17:8; Deu 25:17, en 1Sa 15:2.
,
 de zonen Zie boven, vs.10, en zo vervolgens.
13En dit zijn de zonen van Rehuël: Nahath, en Zerah, Samma en Mizza; dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezau’s huisvrouw.
 Zerah, Zie onder, vs.33.
14En dit zijn geweest de zonen van Aholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, Ezau’s huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus, en Jaëlam, en Korah. 15Dit zijn de vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman, de vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz.
 de vorsten Deze vorsten hebben niet de een na des anderen dood geregeerd, maar tegelijk op één tijd, een iegelijk over de zijnen. Doch zij zijn geen machtige vorsten geweest; zij waren hoofden, of de voornaamsten der geslachten, gelijk gouverneurs of leidsmannen.
,
 Zepho, Hebr. Tsepho.
16De vorst Korah, de vorst Gaetam, de vorst Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen van Ada.
 Korach, Deze is te onderscheiden van den anderen Korach, een zoon van Aholibama, vs.5, 14, 18. Hij kan een neef van Elifaz geweest zijn.
17En dit zijn de zonen van Rehuël, den zoon van Ezau: de vorst Nahath, de vorst Zerah, de vorst Samma, de vorst Mizza; dat zijn de vorsten van Rehuël in het land Edom; dat zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw van Ezau. 18En dit zijn de zonen van Aholibama, de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de vorst Jaëlam, de vorst Korah; dat zijn de vorsten van Aholibama, de dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau. 19Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder vorsten; hij is Edom. 20Dit zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana,
 Seïr, Deze Seïr is daar geweest de eerste vorst, van wien het land oorspronkelijk den naam Seïr bekomen heeft. Dit geslacht wordt hier verhaald, omdat Ezau en Elifaz met hun nakomelingen daarmede, door middel van het huwelijk, zijn vermaagschapt, en dat de heerschappij over het land van de Horieten op de nakomelingen van Ezau gekomen is; uit vergelijking van dit vs. en vs.2, blijkt, dat de Horieten en Hevieten voor één genomen worden.
21En Dison, en Ezer, en Disan; dat zijn de vorsten der Horieten, zonen van Seir, in het land van Edom.
 Dison, en Die ook Disan genoemd wordt, vs.26.
,
 der Horieten, Hebr. des Horieters.
22En de zonen van Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans zuster was Timna.
 Hemam; Hij wordt 1Ch 1:39, Homam genoemd.
,
 Timna Zie boven, vs.12.
23En dit zijn de zonen van Sobal: Alvan en Manahath, en Ebal, en Sefo, en Onam.
 Alvan Hij wordt 1Ch 1:40, Alian genoemd.
,
 Sepho, Ook genoemd Sephi, 1Ch 1:40.
24En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana, hij is die Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde.
 die de muilen Dat is, die eerst bedacht heeft een merrie bij een ezel te voegen, waaruit een derde soort van gedierte, half-ezel half-paard, is voortgebracht, welk gebruik nog duurt, alhoewel God verboden heeft, Lev 19:19, onderscheiden geslachten van beesten te vermengen.
25En dit zijn de zonen van Ana: Dison; en Aholibama was de dochter van Ana.
 zonen van Dat is, zoon, of kinderen. Zo is het veelvoudig getal voor het enkelvoudige genomen. Zie boven, Gen 21:7.
,
 Aholibáma Zie boven, vs.2, 5.
,
 Ana Deze is een ander dan van wien boven, vs.20, gesproken wordt.
26En dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran.
 Hemdan Genoemd Hemran; 1Ch 1:41.
27Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, en Zaavan, en Akan.
 Ezer Hebr. Etsers.
,
 Akan Anders, Jacan; 1Ch 1:42.
28Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran.
 Uz Hebr. Uts.
29Dit zijn de vorsten der Horieten: de vorst Lotan, de vorst Sobal, de vorst Zibeon, de vorst Ana.
 der Horieten Hebr. des Chorieters, en alzo in het volgende.
30De vorst Dison, de vorst Ezer, de vorst Disan; dit zijn de vorsten der Horieten, naar hun vorsten in het land Seir.
 naar hun Anders, onder hun vorsten, of naar hun vorstendommen.
31En dit zijn koningen, die geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning regeerde over de kinderen Israëls.
 koningen, die Gesproten uit Ezaus nakomelingen, die de Horieten verdrukt en van hun vorstendommen een koninkrijk gemaakt hebben.
,
 eer een Ezaus geslacht heeft welhaast gebloeid, doch is haast vergaan; maar Jacobs geslacht, later opgekomen zijnde, heeft veel langer geduurd, ja het duurt eeuwiglijk in zijn gebenedijd zaad van onzen Heere Jezus Christus.
,
 kinderen Of, zonen, nakomelingen.
32Bela dan, de zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner stad was Dinhaba.
 zijner stad Waar hij geboren was. Aldus worden vervolgens de geboorteplaatsen dezer koningen aangewezen; welke, daar zij onderscheiden geweest zijn, zo schijnen die koningen, niet bij orde van successie maar door verkiezing of geweld, aan de regering gekomen te zijn.
33En Bela stierf, en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra, regeerde in zijn plaats.
 Bozra, Hebr. Botsrah. Een hoofdstad in Idumea; zie van deze Isa 34:6, en Isa 63:1; Amo 1:12.
34En Jobab stierf, en Husam, uit der Temanieten land, regeerde in zijn plaats.
 uit der Hebr. des Temanietiers; aldus genoemd naar Teman, den zoon van Elifaz; zie van dezen boven, vs.4, 11, 15; van het land, Jer 49:7, Jer 49:20. Van hier schijnt ook afkomstig geweest te zijn Elifaz van Teman, een der vrienden van Job, Job 2:11.
35En Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith.
 Midian Dat is, de Midianieten; zie boven, Gen 25:2.
36En Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats. 37En Samla stierf, en Saul van Rehoboth, aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
 Saul van Deze is wel te onderscheiden van Saul, den zoon van Kis, die de eerste koning was van Israel.
,
 aan de Dat is aan de rivier gelegen; tot onderscheid van een ander Rehoboth, boven Gen 10:11.
38En Saul stierf, en Baäl-hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats. 39En Baäl-hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw was Mechetabeel, een dochter van Matred, de dochter van Me-zahab.
 de dochter Dat is, nicht, kindskind; verg. boven, vs.2.
40En dit zijn de namen der vorsten van Ezau, naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: de vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth,
 vorsten Dat is, van Ezau afkomstig, die na de koningen het regiment in Idumea, òf tezamen, òf na elkander gehad hebben.
,
 met hun Dat is, niet alleen van hun personen, maar ook van hun geslachten, huisgezinnen en woonplaatsen, welke veel genoemd zijn geweest naar de personen.
,
 Timna, Dit is hier een mansnaam, gelijk ook vs.41, Aholibama, en onderscheidene personen van degenen, die boven, vs.2, 5, 12, genoemd staan.
41De vorst Aholibama, de vorst Ela, de vorst Pinon, 42De vorst Kenaz, de vorst Teman, de vorst Mibzar,
 Mibzar, Hebr. Mibtsar.
43De vorst Magdiel, de vorst Iram; dit zijn de vorsten van Edom, naar hun woningen, in het land hunner bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom.
 Edom Dat is, der Edomieten.
Copyright information for DutSVVA